Vertaling van familie

Inhoud:

Nederlands
Frans
familie [v], gezin [o], huis [o], huisgezin [o] {zn.}
famille  [v] (la ~)
Ik heb een groot gezin.
J'ai une grande famille.
Ik heb geen gezin.
Je n'ai pas de famille.
familie [v], verwanten, bloedverwanten {zn.}
proches [m] (le ~)
geslacht [o], huis [o], pand [o], familie [v] {zn.}
maison  [v] (la ~)
Dit is hun huis.
C'est leur maison.
Dit is haar huis.
C'est sa maison.


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Frans

Hoe gaat het met de familie?

Comment est la famille ?

Hoe is het met uw familie?

Comment se porte votre famille ?

Weet je iets over je familie?

Sais-tu quelque chose de ta famille ?

Hoe is het met uw familie?

Comment va votre famille ?

Al mijn vrienden en familie zijn dood.

Tous mes amis et ma famille sont morts.

Ik ben de eerste musicus in mijn familie.

Je suis le premier musicien de la famille.

Ik heb je brief aan mijn familie voorgelezen.

J'ai lu ta lettre à ma famille.

Ze heeft haar geld, haar familie en haar vrienden verloren.

Elle perdit son argent, sa famille, ses amis.

Hij kan zijn eigen familie niet beheren, laat staan een natie!

Il n'arrive pas à entretenir sa propre famille, encore moins toute une nation !

De dokter dachten dat hij dood was, maar vandaag is hij gezond en wel en hij heeft werk en een familie.

Les médecins le donnaient pour mort, mais aujourd'hui il est encore vivant et en bonne santé, et il a un travail et une famille.


Gerelateerd aan familie

gezin - huis - huisgezin - verwanten - bloedverwanten - geslacht - pand