Vertaling van gij

Inhoud:

Nederlands

Frans

u, je, jij, ge, gij, jullie, gijlieden, gijlui, gelui, jelui, jou {pers. vnw.}

vous
tu
toi

je, jij, ge, gij {pers. vnw.}

tu
toi

Nederlands

Frans

Gij eerst.

Après vous.

Gelooft gij mij?

Crois-tu en moi ?

Waar speelt gij tennis?

Où jouez-vous au tennis ?

Waar woont gij eigenlijk?

Au fait, où habitez-vous ?

Waar woont gij?

Où vivez-vous ?

Ook gij, Brutus?

Toi aussi, Brutus ?

Gij zijt nieuwe studenten.

Vous êtes de nouveaux étudiants.

Wie zijt gij?

Qui êtes-vous ?

Weet gij waar hij woont?

Sais-tu où il vit ?

Hebt gij dit boek geschreven?

Avez-vous écrit ce livre ?

Eet gij 's morgens thuis?

Petit-déjeunes-tu à la maison ?

Zoek en gij zult vinden.

Cherche et tu trouveras.

Hebt gij uw huiswerk al af?

Tu as déjà fini de faire tes devoirs ?

Laat gij uw kinderen koffie drinken?

Laissez-vous vos enfants boire du café ?

Wat doet gij in uw vrije tijd?

Que faites-vous pendant votre temps libre ?