Vertaling van haar

Inhoud:

Nederlands
Frans
haar [o], haardos [m], beharing [v] {zn.}
cheveux 
chevelure  [v] (la ~)
Zij heeft droog haar.
Elle a une chevelure sèche.
Kort haar vind ik leuk.
J'aime les cheveux courts.
haar [m], haren {eigenn.}
cheveux 
haar, hun, 'r, d'r, hunne {bez. vnw.}
leur 
haar, heur, 'r, d'r, hare {bez. vnw.}
sa 
son 
haar [m] {zn.}
poil  [m] (le ~)
cheveu  [m] (le ~)
haar, hun, zijn, heur, z'n, 'r, d'r {bez. vnw.}
leur 
haarbosje [o], haar {zn.}
touffe de poils [v] (la ~)
zijn, 'r, d'r, z'n, haar, zijne, hare {bez. vnw.}
sa 
son 


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Frans

Haar haar is heel kort.

Ses cheveux sont très courts.

Ze heeft haar geld, haar familie en haar vrienden verloren.

Elle perdit son argent, sa famille, ses amis.

Kunt ge haar onderscheiden van haar zus?

Peux-tu la distinguer de sa sœur ?

Ik heb haar haar woordenboek teruggegeven.

Je lui ai rendu son dictionnaire.

Vind je haar aantrekkelijk?

Tu la trouves attirante ?

Hij is haar vriend.

Il est son ami.

Maria heeft lang haar.

Maria a de longs cheveux.

Zij fronste haar wenkbrouwen.

Elle fronça ses sourcils.

Dit is haar huis.

C'est sa maison.

Haar vader is Japanner.

Son père est Japonais.

Haar vader is groot.

Son père est grand.

Ze nam haar boek.

Elle a pris son livre.

Ik sprak met haar.

Je lui ai parlé.

Hij knuffelde haar.

Il l'a enlacée.

Ik hou van haar.

Je l'aime.


Gerelateerd aan haar

haardos - beharing - haren - hun - 'r - d'r - hunne - heur - hare - zijn - z'n - haarbosje - zijne