Vertaling van het doen

Inhoud:

Nederlands
Frans
doen, laten, laten doen, maken {ww.}
faire 
rendre 
Je kan me niets laten doen dat ik niet wil doen.
Tu ne peux pas me forcer à faire quoi que ce soit que je ne veux pas faire.
Waar heb je je nieuwe kostuum laten maken?
Où as-tu fait faire ton nouveau costume ?
functioneren, het doen, in zijn werk gaan, werken {ww.}
fonctionner 
leggen, steken, plaatsen, stellen, stoppen, zetten, doen {ww.}
poser 
mettre 
appliquer 
Mag ik een vraag stellen?
Puis-je poser une question ?
Mag ik een paar vragen stellen?
Puis-je poser quelques questions ?
handelen, ageren, doen, bezig zijn, optreden, te werk gaan {ww.}
agir 
opérer 
We moeten snel handelen.
Il nous faut agir vite.
optreden, ageren, doen, bezig zijn, handelen, te werk gaan {ww.}
agir 
opérer 
maken, aanmaken, bedrijven, doen, uitbrengen, uitrichten, uitvoeren {ww.}
faire 
poser 
opérer 
fabriquer 
construire 
Beter niets doen, dan een fout te maken.
Il est préférable de ne rien faire que de faire quelque chose de médiocre.
Wat moet ik doen?
Que dois-je faire ?
tussenkomen, optreden, ageren, doen, bezig zijn, handelen, te werk gaan {ww.}
agir 
opérer 


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Frans

Wat ben je aan het doen?

Que faites-vous ?

Wat was je aan het doen?

Qu'étais-tu en train de faire ?

Wat is hij aan het doen?

Que fait-il ?

Ieder van u kan het doen.

L'un quelconque d'entre vous peut faire ça.

Wat ben je godsnaam aan het doen?

Que croyez-vous donc être en train de faire ?

Wat ben je aan het doen?

Qu'êtes-vous en train de faire ?

Wat is Ken aan het doen?

Que fait Ken ?

Ik ben de afwas aan het doen.

Je suis en train de laver les plats.

Vertel niemand wat we aan het doen zijn.

Ne dis à personne ce que nous sommes en train de faire.

Wat denk je dat ik aan het doen was?

Qu'est-ce que tu crois que j'étais en train de faire ?

Toen ik thuiskwam, was mijn broer zijn huiswerk aan het doen.

Quand je suis rentrée chez moi, mon frère faisait ses devoirs.

Als ik je een spekje kon sturen, Trang, zou ik het doen.

Si je pouvais t'envoyer une guimauve, Trang, je le ferais.


Gerelateerd aan het doen

doen - laten - laten doen - maken - functioneren - in zijn werk gaan - werken - leggen - steken - plaatsen - stellen - stoppen - zetten - handelen - agerenhandelen