Vertaling van huizen

Inhoud:

Nederlands
Frans
gevestigd zijn, huizen, resideren, wonen {ww.}
habiter 
loger 
demeurer 

wij huizen
jullie huizen
zij huizen

nous habitons
vous habitez
ils/elles habitent
» meer vervoegingen van habiter

Ik zou graag in Frankrijk wonen.
J'aimerais habiter en France.
Ik weet mijn adres nog niet, ik ga een tijdje bij mijn vriendin wonen.
Je ne connais pas encore mon adresse, je vais habiter un temps chez mon amie.
familie [v], gezin [o], huis (mv. huizen) [o], huisgezin [o] {zn.}
famille  [v] (la ~)
Ik heb een groot gezin.
J'ai une grande famille.
Ik heb geen gezin.
Je n'ai pas de famille.
geslacht [o], huis (mv. huizen) [o], pand [o], familie [v] {zn.}
maison  [v] (la ~)
Dit is hun huis.
C'est leur maison.
Dit is haar huis.
C'est sa maison.


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Frans

Hij weet niet wie deze huizen gebouwd heeft.

Il ne sait pas qui a construit ces maisons.

Deze huizen werden tot de grond platgebrand door de vijand.

Ces maisons ont été entièrement brûlées par l'ennemi.


Gerelateerd aan huizen

gevestigd zijn - resideren - wonen - familie - gezin - huis - huisgezin - geslacht - pand