Vertaling van huwelijk

Inhoud:

Nederlands
Frans
huwelijk {zn.}
mariage  [m] (le ~)
Heeft hij jou ten huwelijk gevraagd?
T'a-t-il demandée en mariage ?
Deze eindeloze zakenreizen vertellen veel over zijn huwelijk.
Ces interminables voyages d'affaires pèsent sur son mariage.
huwelijk {zn.}
mariage  [m] (le ~)
huwelijk {zn.}
noces
echt [m], echtverbintenis [v], huwelijk {zn.}
mariage  [m] (le ~)
echt [m], echtverbintenis [v], huwelijk, huwelijkse staat {zn.}
mariage  [m] (le ~)
echt [m], echtverbintenis [v], huwelijk [v] {zn.}
mariage  [m] (le ~)
in de echt verbinden, trouwen, uithuwelijken {ww.}
marier 

ik huwelijk uit

je marie
» meer vervoegingen van marier

Je bent te jong om te trouwen.
Tu es trop jeune pour te marier.
Hij kan het zich niet veroorloven om te trouwen.
Il n'a pas les moyens de se marier.


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Frans

Heeft hij jou ten huwelijk gevraagd?

T'a-t-il demandée en mariage ?

Deze eindeloze zakenreizen vertellen veel over zijn huwelijk.

Ces interminables voyages d'affaires pèsent sur son mariage.