Vertaling van leren
wij leren
jullie leren
zij leren
nous apprenons
vous apprenez
ils/elles apprennent
» meer vervoegingen van apprendre
wij leren
jullie leren
zij leren
nous apprenons
vous apprenez
ils/elles apprennent
» meer vervoegingen van apprendre
wij leren
jullie leren
zij leren
nous apprenons
vous apprenez
ils/elles apprennent
» meer vervoegingen van apprendre
Voorbeelden in zinsverband
Je moet hard leren.
Tu dois bien étudier.
Ik wil leren zwemmen.
Je veux apprendre à nager.
Wij leren Spaans.
Nous apprenons l'espagnol.
Men moet niet dwingen te leren. Leren moet men aanmoedigen.
L'apprentissage ne devrait pas être forcé. L'apprentissage devrait être encouragé.
Ik kan je leren vechten.
Je peux t'enseigner à te battre.
Nederlands leren is niet moeilijk.
Apprendre le néerlandais n’est pas difficile.
Tenslotte moet iedereen zelf leren.
Tout le monde doit apprendre par soi-même en fin de compte.
Kun je me leren vliegen?
Pouvez-vous m'apprendre à voler ?
Ik wil graag Frans leren.
Je veux apprendre le français.
Je moet leren van je eigen fouten.
On doit apprendre de ses propres fautes.
Ik moet dit gedicht van buiten leren.
Je dois apprendre ce poème par cœur.
Ik heb hem leren kennen in Frankrijk.
Je l'ai connu en France.
Je moet van je fouten leren.
Vous devriez apprendre de vos erreurs.
Je moet leren van je eigen fouten.
Tu dois apprendre de tes erreurs.
Een andere taal leren kost veel tijd.
Apprendre une langue étrangère requiert beaucoup de temps.