Vertaling van roken
wij roken
jullie roken
zij roken
nous fumons
vous fumez
ils/elles fument
» meer vervoegingen van fumer
wij roken
jullie roken
zij roken
nous fumons
vous fumez
ils/elles fument
» meer vervoegingen van fumer
wij roken
jullie roken
zij roken
nous sentions
vous sentiez
ils/elles sentaient
» meer vervoegingen van sentir
wij roken
jullie roken
zij roken
nous sentions
vous sentiez
ils/elles sentaient
» meer vervoegingen van sentir
Voorbeelden in zinsverband
Roken is toegestaan.
Il est permis de fumer.
Ge moet stoppen met roken.
Tu dois cesser de fumer.
Hij is gestopt met roken.
Il a arrêté de fumer.
Ze is gestopt met roken.
Elle a arrêté de fumer.
Hij is gestopt met roken.
Il a arrêté de fumer.
Ik ben gestopt met roken.
J'ai arrêté de fumer.
Ze is gestopt met roken.
Elle a arrêté de fumer.
Hij besliste te stoppen met roken.
Il décida d'arrêter de fumer.
Mijn vader is gestopt met roken.
Mon père a cessé de fumer.
Hij zat daar een pijp te roken.
Il était assis là et fumait sa pipe.
Ik ben gestopt met roken en drinken.
J'ai arrêté de fumer et de boire.
Ik ben gestopt met roken en drinken.
J'arrêtai de fumer et de boire.
Hij stopte met roken vorig jaar.
Il a arrêté de fumer l'année dernière.
Mijn vader is gestopt met roken.
Mon père a arrêté de fumer.
Ge zoudt moeten stoppen met roken.
Vous devriez arrêter de fumer.