Vertaling van schieten

Inhoud:

Nederlands
Frans
schieten, zich gooien {ww.}
s'abattre 
paffen, schieten, vuren {ww.}
tirer 

wij schieten
jullie schieten
zij schieten

nous tirons
vous tirez
ils/elles tirent
» meer vervoegingen van tirer



Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Frans

Hij was bang dat je op hem ging schieten.

Il avait peur que vous le descendiez.

Ze maken veel ruzie, maar voor het grootste deel schieten ze goed met elkaar op.

Ils se disputent beaucoup, mais pour l'essentiel, ils s'entendent assez bien.


Gerelateerd aan schieten

zich gooien - paffen - vuren