Vertaling van schoot

Inhoud:

Nederlands
Frans
boezem [m], schoot {zn.}
sein  [m] (le ~)
paffen, schieten, vuren {ww.}
tirer 

ik schoot
jij schoot
hij/zij/het schoot

je tirais
tu tirais
il/elle tirait
» meer vervoegingen van tirer

schieten, zich gooien {ww.}
s'abattre 


Gerelateerd aan schoot

boezem - paffen - schieten - vuren - zich gooien