Vertaling van sproei

Inhoud:

Nederlands
Frans
sproeier, broes, sproei, mondstuk {zn.}
gicleur [m] (le ~)
ajutage
sproeien, spuiten, uitspuiten, verstuiven {ww.}
projeter un liquide
bevloeien, gieten, begieten, sproeien, besproeien, wateren, water geven {ww.}
arroser 
mouiller 
asperger d'eau
abreuver
We moeten de bloem water geven.
Nous devons arroser la fleur.