Vertaling van trouwen
wij trouwen
jullie trouwen
zij trouwen
nous marions
vous mariez
ils/elles marient
» meer vervoegingen van marier
wij trouwen
jullie trouwen
zij trouwen
nous marions
vous mariez
ils/elles marient
» meer vervoegingen van marier
Voorbeelden in zinsverband
Rond welke leeftijd trouwen Japanners?
Vers quel âge les Japonais se marient-ils ?
Wil je met me trouwen?
Veux-tu m'épouser ?
Ik wil met je trouwen.
Je veux t'épouser.
Hij beloofde met haar te trouwen.
Il promit de l'épouser.
Mary wil met een miljonair trouwen.
Mary veut épouser un millionnaire.
Hij besloot met haar te trouwen.
Il se décida à l'épouser.
Ze besliste met hem te trouwen.
Elle a décidé de l'épouser.
Je bent te jong om te trouwen.
Tu es trop jeune pour te marier.
Zij vroeg hem haar te trouwen.
Elle lui a demandé de l'épouser.
Hij kan het zich niet veroorloven om te trouwen.
Il n'a pas les moyens de se marier.
Het is jammer dat hij niet met haar kan trouwen.
Il est dommage qu'il ne puisse l'épouser.
Ik zal je nooit dwingen om met hem te trouwen.
Je ne te forcerai jamais à l'épouser.
Wil je met me trouwen?
Veux-tu m'épouser?
Ik probeerde een vriend van me te overtuigen niet te trouwen.
J'ai essayé de convaincre un ami de ne pas se marier.
Ik heb haar gevraagd met mij te trouwen, en ze heeft ja gezegd.
Je lui demandai de m'épouser et elle accepta.