Vertaling van tuit

Inhoud:

Nederlands
Frans
tuit, mondstuk, sproeier {zn.}
gicleur [m] (le ~)
ajutage
bek [m], neb [v], snavel [m], tuit [v], vogelbek [m], nebbe {zn.}
bec  [m] (le ~)
brommen, gonzen, razen, snorren, suizelen, suizen, tuiten, zoemen {ww.}
ronronner 
bourdonner 

ik tuit
jij tuit
hij/zij/het tuit

je ronronne
tu ronronnes
il/elle ronronne
» meer vervoegingen van ronronner



Gerelateerd aan tuit

mondstuk - sproeier - bek - neb - snavel - vogelbek - nebbe - brommen - gonzen - razen - snorren - suizelen - suizen - tuiten - zoemen