Vertaling van verleden

Inhoud:

Nederlands
Frans
verleden, voorafgaand, voorgaand, vorig, vroeger {bn.}
précédent 
verleden, verleden tijd {zn.}
passé  [m] (le ~)
Maak je geen zorgen over het verleden.
Ne vous souciez pas du passé.
Tom zit vast in het verleden.
Tom est enfermé dans le passé.
afgelopen, laatstleden, verleden, verschenen, vervlogen, voorbij {bn.}
passé 


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Frans

Maak je geen zorgen over het verleden.

Ne vous souciez pas du passé.

Tom zit vast in het verleden.

Tom est enfermé dans le passé.

Heb je verleden nacht naar de televisie gekeken?

Avez-vous regardé la télévision la nuit dernière ?

We kunnen het verleden en het heden registreren.

Nous pouvons enregistrer le passé et le présent.

Dat mensen niet veel leren van de lessen uit het verleden is de belangrijkste les die het verleden ons te leren heeft.

La leçon la plus importante que peut nous faire l'Histoire est que les hommes n'apprennent pas grand-chose de l'Histoire.

Het verleden kan men slechts kennen, niet veranderen. De toekomst kan men slechts veranderen, niet kennen.

Le passé peut être seulement connu, pas changé. Le futur peut être seulement changé, pas connu.

Plezier bevindt zich altijd in het verleden of in de toekomst maar nooit in het heden.

Le plaisir est toujours dans le passé ou dans le futur, mais jamais dans le présent.

In tijden van crisis moet je nooit het verleden gaan idealiseren.

En temps de crise, il ne faut pas idéaliser le passé.


Gerelateerd aan verleden

voorafgaand - voorgaand - vorig - vroeger - verleden tijd - afgelopen - laatstleden - verschenen - vervlogen - voorbij