Vertaling van was

Inhoud:

Nederlands
Frans
was {zn.}
cire  [v] (la ~)
wasgoed [o] (het ~), was [m] (de ~) {zn.}
linge [m] (le ~)
wezen, zijn {ww.}
être 

ik was
jij was
hij/zij/het was

je étais
tu étais
il/elle était
» meer vervoegingen van être

Hij wou rijk zijn.
Il voulait être riche.
Wil je rijk zijn?
Voulez-vous être riche ?
de was doen, wassen, uitwassen {ww.}
laver 

ik was

je lave
» meer vervoegingen van laver

Ik ga mijn auto wassen.
Je vais laver ma voiture.
Knippen, wassen en drogen alstublieft.
Couper, laver et sécher, s'il vous plaît.
opgaan, opkomen, opstaan, rijzen, stijgen, verrijzen, wassen {ww.}
se soulever 
mengen, mixen, temperen, vermengen, verwarren, wassen {ww.}
mêler 
retourner 
mélanger 

ik was

je mêle
» meer vervoegingen van mêler

gedijen, groeien, toenemen, wassen, aanwassen {ww.}
s'accroître 
croître 
grandir 
augmenter 


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Frans

Haar toespraak was uitmuntend.

Son discours fut excellent.

Dit boek was gemakkelijk.

Ce livre était facile.

Oh, ik was ziek.

Oh, j'étais malade.

Ik was lerares.

J’étais professeur.

Alle melk was gemorst.

Tout le lait s'est renversé.

Waar was de politie?

Où se trouvait la police ?

Hij was zojuist gearriveerd.

Il était juste arrivé.

Was je handen.

Lave-toi les mains.

De pijn was ondraaglijk.

La douleur était insupportable.

Ik was erg moe.

J'étais très fatigué.

Gisteren was het bewolkt.

Le temps était couvert hier.

Hij was erg moe.

Il était très fatigué.

Dat was heel plezant.

C'était très amusant.

Het was dringend.

C'était urgent.

Er was niemand daar.

Là, il n'y avait personne.


Gerelateerd aan was

wasgoed - wezen - zijn - de was doen - wassen - uitwassen - opgaan - opkomen - opstaan - rijzen - stijgen - verrijzen - mengen - mixen - temperen