Vertaling van wezen

Inhoud:

Nederlands
Frans
wezen, zijn {ww.}
être 
Hij wou rijk zijn.
Il voulait être riche.
Wil je rijk zijn?
Voulez-vous être riche ?
aard [m], geaardheid [v], natuur [v], karakter [o], wezen [o] {zn.}
nature  [v] (la ~)
Heeft een hond een Boeddha-natuur of niet?
Un chien a-t-il la nature de Bouddha ?
Haaien staan bekend om hun bloeddorstig karakter.
Les requins ont une mauvaise réputation à cause de leur nature assoiffée de sang.
aanduiden, aangeven, aanwijzen, uitduiden, wijzen {ww.}
indiquer 
désigner 

wij wezen
jullie wezen
zij wezen

nous indiquions
vous indiquiez
ils/elles indiquaient
» meer vervoegingen van indiquer

laten zien, tentoonspreiden, tonen, vertonen, wijzen, uitwijzen {ww.}
montrer 
indiquer 
désigner 

wij wezen
jullie wezen
zij wezen

nous montrions
vous montriez
ils/elles montraient
» meer vervoegingen van montrer

Wilt u me uw paspoort even laten zien alstublieft?
Voulez-vous me montrer votre passeport, s'il vous plait ?
Kijk goed. Ik zal je laten zien hoe je dit doet.
Regarde bien. Je vais te montrer comment on fait.