Vertaling van wijk

Inhoud:

Nederlands
Frans
buurt [v], wijk, stadswijk {zn.}
quartier  [m] (le ~)
gracht, kanaal [o], vaart, wijk {zn.}
canal  [m] (le ~)
aflaten, ophouden, stoppen, uitscheiden, wijken {ww.}
cesser 

ik wijk

je cesse
» meer vervoegingen van cesser

Ge moet stoppen met roken.
Tu dois cesser de fumer.
toegeven, afstaan, wijken {ww.}
abdiquer 
céder 
reculer 
abandonner 

ik wijk

je cède
» meer vervoegingen van céder

'm smeren, verdwijnen, wijken, verzwinden, zwinden {ww.}
disparaître 

ik wijk

je disparais
» meer vervoegingen van disparaître

Mijn geld schijnt aan het eind van de maand te verdwijnen.
Mon argent semble disparaître à la fin du mois.