Vertaling van afgelopen
Inhoud:
Nederlands
Italiaans
afgelopen, laatstleden, verleden, verschenen, vervlogen, voorbij {bn.}
passato
af, afgelopen, gereed, klaar {bn.}
pronto
aflopen, buigen, hellen, overhellen, zich bukken {ww.}
curvarsi
afleggen, aflopen, doorgaan, gaan door {ww.}
percorrere
ik heb afgelopen
jij hebt afgelopen
hij/zij/het heeft afgelopen
io ho percorso
tu hai percorso
lui/lei/Lei ha percorso
» meer vervoegingen van percorrere
Voorbeelden in zinsverband
Nederlands
Italiaans
Zijn broer is afgelopen maand overleden.
Suo fratello è morto il mese scorso.
Hij verbleef de afgelopen vijf dagen in dat hotel.
Ha soggiornato in quell'hotel per gli ultimi cinque giorni.
Afgelopen zondag ben ik naar het park gegaan.
Domenica scorsa sono andata al parco.