Vertaling van gaan
wij gaan
jullie gaan
zij gaan
noi soniamo
voi/Voi sonate
loro/Loro suonano
» meer vervoegingen van sonare
wij gaan
jullie gaan
zij gaan
noi camminiamo
voi/Voi camminate
loro/Loro camminano
» meer vervoegingen van camminare
camminare
wij gaan
jullie gaan
zij gaan
noi andiamo
voi/Voi andate
loro/Loro vanno
» meer vervoegingen van andare
Voorbeelden in zinsverband
Vandaag gaan we gaan dansen.
Oggi noi andiamo a ballare.
Naar waar gaan we?
Dove stiamo andando?
Vanavond gaan we dansen.
Stasera andiamo a ballare.
Laten we niet gaan.
Non andiamo!
Ik moet gaan slapen.
Devo andare a dormire.
Wat gaan we worden?
Che sarà di noi?
We moeten gaan.
Noi dobbiamo andare.
Je moet gaan.
Devi andare.
Ik moet gaan winkelen.
Devo andare a far compere.
Ze zullen nooit akkoord gaan.
Loro non saranno mai d'accordo.
Mag ik naar huis gaan?
Posso andare a casa?
Ik wil niet alleen gaan.
Non voglio andare da solo.
Wij moeten naar school gaan.
Dobbiamo andare a scuola.
Laat ons vanmiddag gaan tennissen.
Giochiamo a tennis questo pomeriggio.
Ik wil naar Japan gaan.
Io voglio andare in Giappone.