Vertaling van huis

Inhoud:

Nederlands
Italiaans
familie [v], gezin [o], huis [o], huisgezin [o] {zn.}
famiglia
We zijn haast een gezin.
Siamo quasi una famiglia.
Ik heb een groot gezin.
Ho una grande famiglia.
geslacht [o], huis [o], pand [o], familie [v] {zn.}
casa [v]
Dat huis is groot.
Quella casa è grande.
Dit is hun huis.
Questa è casa loro.
gevestigd zijn, huizen, resideren, wonen {ww.}
dimorare
stare
abitare

ik huis

io dimoro
» meer vervoegingen van dimorare



Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Italiaans

Dit is hun huis.

Questa è casa loro.

Dit is zijn huis.

Questa è la sua casa.

Dit huis is beroemd.

Questa casa è famosa.

Mijn huis is hier.

La mia casa è qui.

Dat huis is groot.

Quella casa è grande.

Ze wilde graag naar huis.

Non vedeva l'ora di andare a casa.

Dat huis is van mij.

Quella casa è la mia.

Zijn huis is zeer modern.

La sua casa è molto moderna.

Ik ben in het huis.

Io sono nella casa.

Hun huis is zeer modern.

La loro casa è molto moderna.

Dit huis heeft zes kamers.

Questa casa ha sei stanze.

Mag ik naar huis gaan?

Posso andare a casa?

Ik ben in het huis.

Io sono nella casa.

Ze hebben een groot huis.

Hanno una grande casa.

Haar huis is zeer modern.

La sua casa è molto moderna.


Gerelateerd aan huis

familie - gezin - huisgezin - geslacht - pand - gevestigd zijn - huizen - resideren - wonen