Vertaling van jagen
Inhoud:
Nederlands
Italiaans
haast hebben, jachten, jagen, zich haasten, zich voorthaasten {ww.}
affrettarsi
jacht maken op, jagen, bejagen {ww.}
cacciare
wij jagen
jullie jagen
zij jagen
noi cacciamo
voi/Voi cacciate
loro/Loro cacciano
» meer vervoegingen van cacciare