Vertaling van leren

Inhoud:

Nederlands
Italiaans
leren, aanleren {ww.}
imparare

wij leren
jullie leren
zij leren

noi impariamo
voi/Voi imparate
loro/Loro imparano
» meer vervoegingen van imparare

Ik wil leren zwemmen.
Voglio imparare a nuotare.
Hij wil leren koken.
Vuole imparare a cucinare.
bijbrengen, instrueren, leren, scholen {ww.}
instruire
insegnare

wij leren
jullie leren
zij leren

noi insegnamo
voi/Voi insegnate
loro/Loro insegnano
» meer vervoegingen van insegnare



Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Italiaans

Ik wil leren zwemmen.

Voglio imparare a nuotare.

Hij wil leren koken.

Vuole imparare a cucinare.

Ik kan je leren vechten.

Io posso insegnarle come combattere.

Kun je me leren vliegen?

Potete insegnarmi a volare?

Ik wil graag Frans leren.

Voglio imparare il francese.

Wij leren Engels op school.

Noi impariamo l'inglese a scuola.

Wanneer heb je leren zwemmen?

Quando avete imparato a nuotare?

Ik wil standaard Engels leren.

Voglio imparare l'inglese standard.

Ik heb hem leren kennen in Frankrijk.

Lo conobbi in Francia.

Je moet leren van je eigen fouten.

Devi imparare dai tuoi errori.

Hij heeft altijd Japans willen leren.

Ha sempre voluto studiare il giapponese.

Niemand is te oud om te leren.

Nessuno è troppo anziano per imparare.

Ik hou niet van onregelmatige werkwoorden leren.

A me non piace imparare i verbi irregolari.

Ge moet leren uit uw fouten.

Devi imparare dai tuoi errori.

We leren uit ervaring dat mensen nooit iets leren uit ervaring.

Apprendiamo per esperienza che gli uomini non apprendono mai niente per esperienza.


Gerelateerd aan leren

aanleren - bijbrengen - instrueren - scholen