Vertaling van injiciëren
Inhoud:
Nederlands
Nederlands
spuiten, prikken, injiciëren, inspuiten, injecteren {ww.}
spuiten
prikken
injiciëren
inspuiten
injecteren {ww.}
prikken
injiciëren
inspuiten
injecteren {ww.}
ik injecteer
jij injecteert
hij/zij/het injecteert
ik spuit
jij spuit
hij/zij/het spuit
» meer vervoegingen van spuiten