Vertaling van lichten
luminisceren {ww.}
ik licht
jij licht
hij/zij/het licht
ik licht
jij licht
hij/zij/het licht
» meer vervoegingen van lichten
twinkelen
flonkeren
flikkeren {ww.}
ik flikker
jij flikkert
hij/zij/het flikkert
ik licht
jij licht
hij/zij/het licht
» meer vervoegingen van lichten
ik licht
jij licht
hij/zij/het licht
ik licht
jij licht
hij/zij/het licht
» meer vervoegingen van lichten
lichten
schijnen
licht geven {ww.}
ik licht
jij licht
hij/zij/het licht
ik licht
jij licht
hij/zij/het licht
» meer vervoegingen van lichten
lichten
lenzen
uithalen
legen
ledigen {ww.}
ik ledig
jij ledigt
hij/zij/het ledigt
ik ruim
jij ruimt
hij/zij/het ruimt
» meer vervoegingen van ruimen
ondiep
oppervlakkig {bn.}
schijn
schijnsel {zn.}
makkelijk
gemakkelijk
vlot {bn.}
lichtjes
zwak
zwakjes {bw.}
gemakkelijk verteerbaar
licht verteerbaar {bn.}
helder
klaar
licht (mv. lichten) {bn.}
licht (mv. lichten)
lichtend {bn.}
zwak {bn.}
raam
venster
glasraam
vensterraam
raampje {zn.}
bliksem
weerlicht
hemelvuur
bliksemlicht {zn.}
bollebof
hoogvlieger
knapperd
licht (mv. lichten)
meesterbrein {zn.}
licht (mv. lichten)
lichtje {zn.}
moeiteloos
probleemloos
soepel
licht (mv. lichten)
gemakkelijk
makkelijk {bn.}
futiel
gering
onbetekenend
licht (mv. lichten) {bn.}
licht (mv. lichten)
wat {bw.}
Voorbeelden in zinsverband
Plots gingen de lichten uit.
Plots gingen de lichten uit.
We konden de lichten van de stad in de verte zien.
We konden de lichten van de stad in de verte zien.