Vertaling van opflikkeren
Inhoud:
Nederlands
Nederlands
opflikkeren, opflakkeren {ww.}
opflikkeren
opflakkeren {ww.}
opflakkeren {ww.}
hij/zij/het zal opflakkeren
hij/zij/het zal opflakkeren
zij zult opflakkeren
hij/zij/het zal opflikkeren
hij/zij/het zou opflikkeren
zij zullen opflikkeren
» meer vervoegingen van opflikkeren
ophoepelen, opsodemieteren, opflikkeren, opdonderen {ww.}
ophoepelen
opsodemieteren
opflikkeren
opdonderen {ww.}
opsodemieteren
opflikkeren
opdonderen {ww.}
ik zal opdonderen
ik zou opdonderen
jij zult opdonderen
ik zal ophoepelen
ik zou ophoepelen
jij zult ophoepelen
» meer vervoegingen van ophoepelen
Als het je niet bevalt dan kan je ophoepelen.
Als het je niet bevalt dan kan je ophoepelen.
opleven, opflikkeren {ww.}
opleven
opflikkeren {ww.}
opflikkeren {ww.}
ik zal opflikkeren
ik zou opflikkeren
jij zult opflikkeren
ik zal opleven
ik zou opleven
jij zult opleven
» meer vervoegingen van opleven
gaan, vertrekken, weggaan, ophoepelen, opkrassen, wegwezen, moven, opsodemieteren, oprukken, oprotten, aftaaien, opstappen, heengaan, opkramen, opflikkeren, opduvelen, opdonderen, nokken, oplazeren, opmieteren, opbreken, afnokken {ww.}
gaan
vertrekken
weggaan
ophoepelen
opkrassen
wegwezen
moven
opsodemieteren
oprukken
oprotten
aftaaien
opstappen
heengaan
opkramen
opflikkeren
opduvelen
opdonderen
nokken
oplazeren
opmieteren
opbreken
afnokken {ww.}
vertrekken
weggaan
ophoepelen
opkrassen
wegwezen
moven
opsodemieteren
oprukken
oprotten
aftaaien
opstappen
heengaan
opkramen
opflikkeren
opduvelen
opdonderen
nokken
oplazeren
opmieteren
opbreken
afnokken {ww.}
ik zal afnokken
ik zou afnokken
jij zult afnokken
ik zal gaan
ik zou gaan
jij zult gaan
» meer vervoegingen van gaan
We gaan morgen vertrekken.
We gaan morgen vertrekken.
Ze gaan vertrekken naar New York.
Ze gaan vertrekken naar New York.