Vertaling van aflopen

Inhoud:

Nederlands
Portugees
aflopen, eindigen, ophouden, uitgaan, uitlopen, uitraken, verlopen {ww.}
terminar
acabar
aflopen, beieren, galmen, kleppen, luiden, schalmen, overgaan {ww.}
vibrar
soar
afleggen, aflopen, doorgaan, gaan door {ww.}
percorrer
atravessar