Vertaling van bel

Inhoud:

Nederlands
Portugees
bel [v], klok [v] {zn.}
sino
campainha
We kunnen elke morgen de klok van de kerk horen.
Nós ouvimos o sino da igreja todas as manhãs.
bel [v], schel {zn.}
aparelho de alarma
bel [v], rinkelbel [v], schel [v] {zn.}
guizo
bel [m] (de ~), luchtbel {zn.}
bolha de ar
bel {zn.}
bel
telefoneren, bellen {ww.}
telefonar
Waar kan ik bellen?
Onde posso telefonar?
bellen, doen rinkelen, rinkelen met, tokkelen {ww.}
tilintar
fazer tinir


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Portugees

Ik bel je later vandaag.

Vou te ligar hoje mesmo, mais tarde.

In geval van brand, bel 119.

Em caso de incêndio, disque 119.

Ik bel ze morgen, als ik weer terug ben.

Eu vou ligar para eles amanhã, quando eu voltar.


Gerelateerd aan bel

klok - schel - rinkelbel - luchtbel - telefoneren - bellen - doen rinkelen - rinkelen met - tokkelen