Vertaling van bellen

Inhoud:

Nederlands
Portugees
bellen, doen rinkelen, rinkelen met, tokkelen {ww.}
tilintar
fazer tinir
telefoneren, bellen {ww.}
telefonar
Waar kan ik bellen?
Onde posso telefonar?
bel [m] (de ~), luchtbel {zn.}
bolha de ar
bel (mv. bellen) [v], klok [v] {zn.}
sino
campainha
We kunnen elke morgen de klok van de kerk horen.
Nós ouvimos o sino da igreja todas as manhãs.
bel (mv. bellen) [v], schel {zn.}
aparelho de alarma
bel (mv. bellen) [v], rinkelbel [v], schel [v] {zn.}
guizo
bel (mv. bellen) {zn.}
bel


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Portugees

Waar kan ik bellen?

Onde posso telefonar?

Ik zal hem vanavond bellen.

Eu vou ligar para ele à noite.


Gerelateerd aan bellen

doen rinkelen - rinkelen met - tokkelen - telefoneren - bel - luchtbel - klok - schel - rinkelbel