Vertaling van branden

Inhoud:

Nederlands
Portugees
branden, verbranden {ww.}
incinerar
queimar
incendiar
branden, distilleren, overhalen, stoken, destilleren {ww.}
distilar
aan zijn, branden {ww.}
queimar
queimar-se
arder
braden, branden, roosteren {ww.}
torrar
tostar
assar
brand (mv. branden) [m], vuurzee {zn.}
incêndio
In geval van brand, bel 119.
Em caso de incêndio, disque 119.
Volgens de krant was er gisteren een grote brand.
Segundo o jornal, houve um grande incêndio na noite passada.
brand (mv. branden) [m] {zn.}
incêndio
fogo
combustão


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Portugees

Mijn huis was aan het branden.

Minha casa estava pegando fogo.

De pastoor zei dat Tom in de hel zal branden.

O pastor disse que o Tom arderá no inferno.


Gerelateerd aan branden

verbranden - distilleren - overhalen - stoken - destilleren - aan zijn - braden - roosteren - brand - vuurzee