Vertaling van doen

Inhoud:

Nederlands
Portugees
leggen, steken, plaatsen, stellen, stoppen, zetten, doen {ww.}
pôr
colocar
meter
Ik kan mijn handpalmen op de vloer plaatsen zonder mijn knieën te buigen.
Eu consigo colocar as palmas das minhas mãos no chão sem dobrar os joelhos.
De Europese integratie is begonnen om een eind te stellen aan de talrijke en bloedige oorlogen tussen buurlanden, die hun hoogtepunt kenden in de Tweede Wereldoorlog.
A União Europeia foi criada com o objetivo de pôr termo às frequentes guerras sangrentas entre países vizinhos, que culminaram na Segunda Guerra Mundial.
handelen, ageren, doen, bezig zijn, optreden, te werk gaan {ww.}
obrar
proceder
agir
optreden, ageren, doen, bezig zijn, handelen, te werk gaan {ww.}
obrar
proceder
agir
maken, aanmaken, bedrijven, doen, uitbrengen, uitrichten, uitvoeren {ww.}
fazer
cometer
confeccionar
executar
formar
Hij is bang fouten te maken.
Ele tem medo de cometer erros.
Wees niet bang om een fout te maken.
Não tenha medo de cometer um erro.
tussenkomen, optreden, ageren, doen, bezig zijn, handelen, te werk gaan {ww.}
obrar
proceder
agir


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Portugees

Wat wil je doen?

O que você quer fazer?

Niet doen, Sam!

Sam, não!

Ge moet uw best doen.

Você deve dar o melhor de si.

Doe wat ge moet doen.

Façam o que têm de fazer.

We moeten iets doen, Tom.

Temos que fazer algo, Tom.

Waarom moet ik dat doen?

Por que é que eu tenho que fazer isso?

Waarom moet ik dit doen?

Por que eu devo fazer isso?

Wat ben je aan het doen?

Qual é o seu trabalho?

We zouden iets dan dit gaan doen.

Deveríamos fazer algo assim.

Ik vond dat ik dat moest doen.

Eu achei que precisava fazer isso.

Ik moet morgen een hoop werk doen.

Tenho muito trabalho a fazer amanhã.

Niet erg, ik kan het zelf doen.

Não se preocupe, eu mesmo posso fazê-lo.

Ik zal alles voor u doen.

Farei qualquer coisa por você.

Jouw ogen doen me denken aan sterren.

Seus olhos me lembram estrelas.

Wil je me een plezier doen?

Poderia me fazer um favor?


Gerelateerd aan doen

leggen - steken - plaatsen - stellen - stoppen - zetten - handelen - ageren - bezig zijn - optreden - te werk gaan - maken - aanmaken - bedrijven - uitbrengenhandelen