Vertaling van gaan door
Inhoud:
Nederlands
Portugees
afleggen, aflopen, doorgaan, gaan door {ww.}
percorrer
atravessar
atravessar
gelden, heten, doorgaan, zich aanstellen {ww.}
fingirafekto
afectar
afectar
doorgaan, verder gaan met, vervolgen, voortgaan, voortzetten {ww.}
continuar
prosseguir
avançar
prosseguir
avançar