Vertaling van haar

Inhoud:

Nederlands
Portugees
haar [o], haardos [m], beharing [v] {zn.}
cabelo
Ze heeft kort haar.
Ela tem cabelo curto.
Haar haar is heel kort.
Ela tem cabelo muito curto.
haar, hun, 'r, d'r, hunne {bez. vnw.}
delas
deles
haar, heur, 'r, d'r, hare {bez. vnw.}
seu
sua
haar [m] {zn.}
cabelo
pêlo
Kort haar vind ik leuk.
Eu gosto de cabelo curto.
Deze jongeman heeft blauw haar.
Esse jovem tem cabelo azul.
haarbosje [o], haar {zn.}
vilosidade
zijn, 'r, d'r, z'n, haar, zijne, hare {bez. vnw.}
seu
sua


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Portugees

Haar haar is heel kort.

Ela tem cabelo muito curto.

Ik kuste haar op haar voorhoofd.

Beijei-a na fronte.

Dit is haar boek.

Este é o livro dela.

Maria heeft lang haar.

Maria tem os cabelos longos.

Haar vader is Japanner.

O pai dela é japonês.

Ik hou van haar.

Eu a amo.

We kennen haar niet.

Nós não a conhecemos.

Hij is haar vriend.

Ele é amigo dela.

Haar vader is overleden.

O pai dela morreu.

Iedereen houdt van haar.

Todos a amam.

Hij houdt van haar.

Ele a ama.

Ken je haar vader?

Conheces seu pai?

Hij houdt van haar haar, haar glimlach, haar ogen? Wow, hij kan verdomd goed liegen!

Ele adora seu cabelo, seu sorriso, seus olhos? Eta! Ele é bom para caramba em contar mentira!

Haar handtas is gestolen.

Roubaram-lhe o moedeiro.

Ze heeft kort haar.

Ela tem cabelo curto.


Gerelateerd aan haar

haardos - beharing - hun - 'r - d'r - hunne - heur - hare - haarbosje - zijn - z'n - zijne