Vertaling van jas

Inhoud:

Nederlands
Portugees
jas [m], overjas [m] {zn.}
paletó
sobretudo
casacão
jas [m], mantel [m] {zn.}
capa
afpellen, jassen, schillen {ww.}
descascar


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Portugees

Ze gaf hem zijn jas.

Ela lhe entregou sua jaqueta.

Je hebt een dure jas gekocht.

Você comprou um casaco caro.

Eerst trok John zijn jas aan, en toen pakte hij zijn hoed.

Primeiro, John colocou seu casaco e, então, ele pegou seu chapéu.


Gerelateerd aan jas

overjas - mantel - afpellen - jassen - schillen