Vertaling van kar
Inhoud:
Nederlands
Portugees
karretje , kar, handkar, wagen {zn.}
carroça
carro
caminhão
carro
caminhão
Men moet het paard niet achter de wagen spannen.
Não ponha a carroça na frente dos bois.
gaan, karren, rijden, varen {ww.}
ir
rodar
viajar
andar
rodar
viajar
andar
Ik wil niet alleen gaan.
Não quero ir sozinho.
Wij moeten naar school gaan.
Precisamos ir à escola.