Vertaling van openen
Inhoud:
Nederlands
Portugees
opendoen, openen, openmaken {ww.}
abrir
Ik vroeg Tom het raam te openen.
Pedi a Tom para abrir a janela.
Ik kan de deur niet openen. Hebt gij de sleutel?
Não consigo abrir a porta. Você tem a chave?
Voorbeelden in zinsverband
Nederlands
Portugees
Ik vroeg Tom het raam te openen.
Pedi a Tom para abrir a janela.
Ik kan de deur niet openen. Hebt gij de sleutel?
Não consigo abrir a porta. Você tem a chave?