Vertaling van reis

Inhoud:

Nederlands
Portugees
reis, tocht, toer, trip {zn.}
viagem
Voor enkele dagen is ze op reis vertrokken.
Ela saiu de viagem por alguns dias.
Hoe gaat het met u? Hebt u een goede reis gehad?
Como você está? Teve uma boa viagem?
reizen {ww.}
viajar
Ik vind het leuk om met de trein te reizen.
Eu gosto de viajar de trem.


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Portugees

Voor enkele dagen is ze op reis vertrokken.

Ela saiu de viagem por alguns dias.

Hoe gaat het met u? Hebt u een goede reis gehad?

Como você está? Teve uma boa viagem?

Ik stel mijn reis naar Schotland uit tot het warmer is.

Vou adiar minha viagem para a Escócia até que lá esteja mais quente.


Gerelateerd aan reis

tocht - toer - trip - reizen