Vertaling van rijden
Inhoud:
Nederlands
Portugees
rijden {ww.}
cavalgar
montar
andar a cavalo
montar
andar a cavalo
gaan, karren, rijden, varen {ww.}
ir
rodar
viajar
andar
rodar
viajar
andar
Ik wil niet alleen gaan.
Não quero ir sozinho.
Wij moeten naar school gaan.
Precisamos ir à escola.
chaufferen, rijden, vervoeren {ww.}
transportar
conduzir
conduzir
Voorbeelden in zinsverband
Nederlands
Portugees
Te snel rijden is gevaarlijk.
Dirigir muito rápido é perigoso.
Tom is te jong om auto te rijden.
Tom é muito jovem para dirigir um carro.