Vertaling van toch

Inhoud:

Nederlands
Portugees
echter, maar, niettemin, toch {vw.}
contudo
embora
entretanto
todavia
porém
dus, ergo, ook weer, toch, toch wel, zodoende {bw.}
então
logo
por conseguinte
portanto
immers, toch, wel, zeker, ook {bw.}
com efeito
de facto
de fato
na verdade
sem dúvida


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Portugees

Jullie zijn Duitsers, toch?

Vocês são alemãs, não são?

Dat is toch mijn CD?

Esse é o meu CD, não é?

Dat is niet echt een verrassing toch?

Não é tão surpresa assim, não é?

Water bevriest bij nul graden Celsius, toch?

A água vai congelar a zero grau Celsius, certo?

Tom rijdt in een zwarte auto, toch?

Tom dirige um carro preto, né?

Je staat niet zo vroeg op als je zus, toch?

Você não se acorda tão cedo quanto a sua irmã, não é?

Ik zei je toch dat het niet zou lukken.

Eu te disse que não funcionaria.

Het is moeilijk te zeggen wat goed is en wat niet, maar toch moet het.

É uma tarefa difícil decidir o que é "certo" ou "errado", mas você tem que fazer isso.

Of je het ermee eens bent of niet, ik ga het toch doen.

Eu o farei, quer você concorde, quer não.

Kan men een datum aanduiden, waarop een taal begon te leven? Men is geneigd te antwoorden: "Wat een vraag!" . En toch bestaat er zulk een datum: 26 juli, Esperantodag. Op die dag in 1887 verscheen in Warschau een brochure van Ludwik Lejzer Zamenhof over de "Internationale Taal".

É possível indicar a data em que nasceu um idioma? "Mas que pergunta!", você tende a dizer. E mesmo assim tal data existe: 26 de julho, o Dia do Esperanto. Nesse dia, em 1887, apareceu em Varsóvia um livrinho de Ludwik Lejzer Zamenhof sobre a "Língua Internacional".


Gerelateerd aan toch

echter - maar - niettemin - dus - ergo - ook weer - toch wel - zodoende - immers - wel - zeker - ook