Vertaling van verkopen
Inhoud:
Nederlands
Portugees
omzetten, verkopen {ww.}
overdoen, tappen, verhandelen, verkopen, vervreemden, wegdoen {ww.}
vender
colocar
ceder
colocar
ceder
Ik ga mijn huis verkopen.
Eu vou vender a minha casa.
Aan wie ging je het verkopen?
A quem você ia vender isso?
omzetten, verkopen {ww.}
vender a varejo
Voorbeelden in zinsverband
Nederlands
Portugees
Ik ga mijn huis verkopen.
Eu vou vender a minha casa.
Verkopen ze schriften in die winkel?
Eles vendem notebooks na loja?
Aan wie ging je het verkopen?
A quem você ia vender isso?
Ze verdienen hun brood met het verzamelen en verkopen van oude kranten.
Eles ganham a vida coletando e vendendo jornais velhos.