Vertaling van week

Inhoud:

Nederlands
Portugees
week {zn.}
semana
Bill komt volgende week terug.
Bill estará de volta na próxima semana.
Deze foto heb ik vorige week gemaakt.
Eu tirei essa foto uma semana atrás.
mals, murw, week, zacht {bn.}
brando
fofo
macio
mole
suave
aflaten, ophouden, stoppen, uitscheiden, wijken {ww.}
parar de
cessar
Je zou beter stoppen met roken.
Você deveria parar de fumar.
Ge moet stoppen met roken.
Você deve parar de fumar.
toegeven, afstaan, wijken {ww.}
transigir
submeter-se
alhear
ceder
abdicar
'm smeren, verdwijnen, wijken, verzwinden, zwinden {ww.}
sumir-se
desaparecer


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Portugees

Bill komt volgende week terug.

Bill estará de volta na próxima semana.

Ik zal volgende week mijn oom bezoeken.

Eu vou visitar meu tio semana que vem.

Deze foto heb ik vorige week gemaakt.

Eu tirei essa foto uma semana atrás.

Ik zwem één keer per week.

Eu nado uma vez por semana.

Ze eten een keer per week vlees.

Eles comem carne uma vez por semana.

Je bent onze gast van de week.

Você é nossa hóspede da semana.

Hij sproeit de tuin eenmaal per week.

Ele irriga o jardim uma vez por semana.

Mijn lief katje is al een week verdwenen.

Meu gatinho querido está desaparecido há uma semana.

Hij was een week lang niet aanwezig op school.

Ele faltou à escola por uma semana.

Ik kwam Mary tegen op het feest afgelopen week.

Eu encontrei Mary na festa, semana passada.

Je zou verbaasd staan over wat je in een week leren kan.

Você ficaria surpreso com a quantidade de coisas que você pode aprender em uma semana.

Ik heb een week de tijd om mijn huiswerk af te maken.

Tenho uma semana para fazer meu dever de casa.

"Kan je dat op een week doen?" "Ik denk het wel."

"Você pode fazê-lo em uma semana?" "Acho que sim."

Ik kan niet uitgaan omdat ik een week geleden gewond raakte in een ongeval.

Não posso sair, pois me machuquei uma semana atrás em um acidente.


Gerelateerd aan week

mals - murw - zacht - aflaten - ophouden - stoppen - uitscheiden - wijken - toegeven - afstaan - 'm smeren - verdwijnen - verzwinden - zwinden