Vertaling van aprender

Inhoud:

Portugees
Nederlands
aprender {ww.}
leren
aanleren
Ele quer aprender a cozinhar.
Hij wil leren koken.
Não devíamos ser forçados a aprender. Devíamos ser encorajados a aprender.
Men moet niet dwingen te leren. Leren moet men aanmoedigen.


Voorbeelden in zinsverband

Portugees
Nederlands

Ele quer aprender a cozinhar.

Hij wil leren koken.

Gosto de aprender idiomas antigos.

Ik leer graag oude talen.

Preciso aprender esse poema de cor.

Ik moet dit gedicht van buiten leren.

Ele foi lá para aprender inglês.

Hij ging daar naartoe om Engels te leren.

Aprender uma língua estrangeira requer muito tempo.

Een andere taal leren kost veel tijd.

Nunca é demasiado tarde para se aprender.

Het is nooit te laat om te leren.

É divertido aprender um idioma estrangeiro.

Het is leuk om een vreemde taal te leren.

Você precisa aprender inglês querendo ou não.

Ge moet Engels leren, of ge wilt of niet.

Não gosto de aprender verbos irregulares.

Ik hou niet van onregelmatige werkwoorden leren.

Russo é muito difícil de aprender.

Russisch is erg moeilijk te leren.

Deve-se aprender com os próprios erros.

Ge moet leren uit uw fouten.

Não devíamos ser forçados a aprender. Devíamos ser encorajados a aprender.

Men moet niet dwingen te leren. Leren moet men aanmoedigen.

Precisamos todos aprender a lidar com essa situação.

We moeten allemaal leren omgaan met deze situatie.

Você tem que aprender com os seus erros.

Je moet leren van je eigen fouten.

A vida é curta demais para aprender alemão.

Het leven is te kort om Duits te leren.