Vertaling van carro

Inhoud:

Portugees
Nederlands
auto, automóvel, carro {zn.}
auto  [m]
automobiel  [m]
Ele tem um automóvel.
Hij heeft een auto.
Este carro é meu.
Dit is mijn auto.
caminhão, carro, carroça {zn.}
wagen 
kar 
handkar
karretje [o]
Não ponha a carroça na frente dos bois.
Men moet het paard niet achter de wagen spannen.


Voorbeelden in zinsverband

Portugees
Nederlands

Precisamos de um carro.

Wij hebben een auto nodig.

Vamos de carro.

Laten we met de auto gaan.

Este carro é meu.

Dit is mijn auto.

Ele parou o carro.

Hij stopte de auto.

Você tem um carro?

Heb je een auto?

Que carro ele pegou?

Welke auto heeft hij genomen?

Gostaria de alugar um carro.

Ik zou graag een auto willen huren.

O carro bateu no caminhão.

De auto botste met de vrachtwagen.

Você sabe dirigir um carro?

Kun je autorijden?

Este carro está como novo.

Deze auto is net als nieuw.

Eu vou lavar meu carro.

Ik ga mijn auto wassen.

Onde podemos estacionar o carro?

Waar kunnen we het auto parkeren?

Este é o meu carro.

Dit is mijn auto.

Foram para Chicago de carro.

Ze zijn met de auto naar Chicago gegaan.

Aquele é o carro dele.

Dat is zijn auto.


Gerelateerd aan carro

auto - automóvel - caminhão - carroça