Vertaling van casa

Inhoud:

Portugees
Nederlands
casa, casa de botão {zn.}
knoopsgat  [o]
casa {zn.}
thuis
tehuis 
Ninguém em casa?
Niemand thuis?
Você ficará em casa?
Zult ge thuis blijven?
casa, habitação, vivenda {zn.}
huis  [o]
familie  [v]
pand [o]
geslacht  [o]
Quero ir para casa.
Ik wil naar huis.
Aquela casa é grande.
Dat huis is groot.


Voorbeelden in zinsverband

Portugees
Nederlands

Você ficará em casa?

Zult ge thuis blijven?

Quero ir para casa.

Ik wil naar huis.

Aquela casa é grande.

Dat huis is groot.

Você casa comigo?

Wil je met me trouwen?

Preferiria ficar em casa.

Ik zou liever thuis blijven.

A casa está assombrada.

Het spookt in dat huis.

David está em casa.

David is thuis.

Aquela casa é minha.

Dat huis is van mij.

Estou vendo a casa.

Ik zie het huis.

Eu estava em casa.

Ik was thuis.

Ninguém em casa?

Niemand thuis?

Ele tem casa própria.

Hij heeft een eigen huis.

Esta casa é famosa.

Dit huis is beroemd.

Vais para casa de autocarro?

Ga je met de bus naar huis?

Vamos passar na casa dele.

Laten we even bij hem aanwippen.


Gerelateerd aan casa

casa de botão - habitação - vivenda