Vertaling van casada

Inhoud:

Portugees
Nederlands
casada {bn.}
gehuwd
getrouwd 


Voorbeelden in zinsverband

Portugees
Nederlands

É casada?

Bent u getrouwd?

Pelo que eu sei, ela ainda não é casada.

Voor zover ik weet, is zij nog niet getrouwd.

"Você sabia que a filha da vizinha já é casada?" "Não diga! Ela tem só dezoito anos!"

"Wist je dat de dochter van de buurman al getrouwd is?" 'Je zegt niet! Ze is pas achttien!"