Vertaling van casado

Inhoud:

Portugees
Nederlands
casado {bn.}
gehuwd
getrouwd 


Voorbeelden in zinsverband

Portugees
Nederlands

Será que ele é casado?

Ik vraag me af of hij getrouwd is.

Como você sabia que ele é casado?

Hoe wist ge dat hij getrouwd is?

Eu sou casado e tenho dois filhos.

Ik ben getrouwd en heb twee kinderen.