Vertaling van estação

Inhoud:

Portugees
Nederlands
estação, paragem {zn.}
station [o]
halte [v]
statie [v]
Onde fica a estação?
Waar is het station?
Moramos perto da estação.
We wonen dicht bij het station.
estação {zn.}
station [o]
stationsgebouw [o]
Vou descer na próxima estação.
Ik stap uit in het volgende station.
De que estação partem os trens?
Uit welk station vertrekt de trein?
estação, temporada {zn.}
jaargetijde 
seizoen 
jaargetij [o]


Voorbeelden in zinsverband

Portugees
Nederlands

Onde fica a estação?

Waar is het station?

Moramos perto da estação.

We wonen dicht bij het station.

Vou descer na próxima estação.

Ik stap uit in het volgende station.

De que estação partem os trens?

Uit welk station vertrekt de trein?

O inverno é a minha estação favorita.

De winter is mijn lievelingsseizoen.

Ao sair da estação de trem eu vi um homem.

Toen ik het treinstation uitging zag ik een man.

Onde é a estação de trem mais próxima?

Waar is het dichtstbijzijnde treinstation?

Você poderia me dizer como se chega na estação?

Zou u me kunnen vertellen hoe ik bij het station kom?

Você estava indo para a estação de trem quando te vi?

Was je op weg naar het treinstation toen ik je zag?


Gerelateerd aan estação

paragem - temporada