Vertaling van falar
Inhoud:
Portugees
Nederlands
Voorbeelden in zinsverband
Portugees
Nederlands
Nós gostamos de falar.
Wij praten graag.
Ele sabe falar japonês.
Hij kan Japans spreken.
Eu sei falar inglês.
Ik kan Engels spreken.
Pense antes de falar.
Denk voor je spreekt.
Sabe falar indonésio?
Spreek je Indonesisch?
Ela sabe falar russo.
Zij spreekt Russisch.
Não posso falar.
Ik kan niet spreken.
Falar inglês não é fácil.
Engels spreken is niet makkelijk.
Você não sabe falar inglês?
Spreek je geen Engels?
Falar inglês não é fácil.
Engels spreken is niet makkelijk.
Ele sabe falar cinco línguas.
Hij kan vijf talen spreken.
É difícil falar três línguas.
Het is moeilijk om drie talen te spreken.
Para de falar e escuta.
Stop met praten en luister.
Eu sei falar em Interlíngua.
Ik spreek Interlingua.
Gostaria de falar com John.
Ik zou graag met John spreken.