Vertaling van julgar

Inhoud:

Portugees
Nederlands
julgar {ww.}
vonnissen
oordelen
beoordelen 
berechten
julgar, opinar, ser de opinião {ww.}
vinden 
geloven
van mening zijn 
achten 
decidir, deliberar, dirimir, haver por bem, julgar, resolver {ww.}
besluiten 
beslissen 
zich voornemen
uitmaken 
Mas como você vai decidir o que é importante e o que não é?
Maar hoe ga je beslissen wat belangrijk is en wat niet?
É você que deve decidir o que fazer.
Het is aan jou om te besluiten wat te doen.
atribuir, conferir, imputar, julgar {ww.}
toekennen
toeschrijven 
toedichten
achar, julgar, pensar {ww.}
denken
Não consigo pensar de outra maneira.
Ik kan niet anders denken.