Vertaling van pão

Inhoud:

Portugees
Nederlands
pão {zn.}
brood  [o]
mik [v]
Ele tem menos pão.
Hij heeft minder brood.
Você tem pão para almoçar?
Eet je brood tussen de middag?


Voorbeelden in zinsverband

Portugees
Nederlands

Ele tem menos pão.

Hij heeft minder brood.

Você tem pão para almoçar?

Eet je brood tussen de middag?

Não só de pão vive o homem.

Een mens leeft niet van brood alleen.

Um pouco de pão e manteiga.

Een beetje brood en boter

Onde foi parar todo o pão?

Waar is al het brood gebleven?

Se não têm pão, que comam brioches.

Als ze geen brood hebben, laat ze dan taart eten!

Por favor me dê um pedaço de pão.

Kun je me alsjeblieft een stuk brood geven?

Há pessoas no mundo tão famintas que Deus não pode aparecer para elas exceto na forma de pão.

Er zijn mensen in de wereld die zo'n honger hebben, dat God alleen in de vorm van brood aan hen kan verschijnen.