Vertaling van padecer
Inhoud:
Portugees
Nederlands
padecer, sofrer, suportar, penar, agüentar, provar, aturar, tolerar {ww.}
Suportar pode ser insuportável.
Verdragen kan onverdraaglijk zijn.
languescer, padecer {ww.}
versmachten
wegkwijnen
verkwijnen
wegkwijnen
verkwijnen